
Health
De Organen

Kamers in het hart
Van binnen is het hart verdeeld in vier ruimten: een linker- en rechterboezem (of atrium) en een linker- en rechterkamer (of ventrikel). Tussen de kamers en tussen de boezems zit een schot (septum), zodat bloed niet van links naar rechts kan stromen. Elke ruimte is verbonden met een slagader of ader:
-
De rechterboezem is verbonden met de bovenste en onderste holle ader.
-
De rechterkamer is verbonden met de longslagader.
-
De linkerboezem is verbonden met de longader.
-
De linkerkamer is verbonden met de aorta.
Hartkleppen
In het hart zitten verschillende kleppen die ervoor zorgen dat het bloed maar in één richting kan stromen:
-
De mitralisklep zit tussen de linkerboezem en linkerkamer.
-
De tricuspidalisklep zit tussen de rechterboezem en rechterkamer.
-
De slagaderkleppen of halvemaankleppen zitten tussen de rechterkamer en de longslagader, en tussen de linkerkamer en de aorta.
Over het hart lopen ook bloedvaten (kransslagaders) die het hart zelf van zuurstof en voedingsstoffen voorzien. Verder bevindt zich in de rechterboezem de sinusknoop. In het tussenschot tussen de linker- en rechterkamer zit de AV-knoop (atrioventriculaire knoop).
Kleine bloedsomloop
Zuurstofarm bloed, afkomstig uit alle delen van je lichaam, komt via de bovenste en onderste holle ader binnen in de rechterboezem. Vervolgens stroomt het bloed naar de rechterkamer die het daarna in de longslagader pompt. In de longen neemt het bloed zuurstof op en geeft het CO2 af, waardoor je deze afvalstof vervolgens kunt uitademen. Daarna gaat het zuurstofrijke bloed via de longader terug naar het hart, naar de linkerboezem
Werking van het hart
Om het bloed door het lichaam te pompen, trekt de hartspier zich samen en ontspant vervolgens weer. Tijdens het samentrekken worden de boezems en kamers geleegd en bij het ontspannen vullen ze zich weer met bloed. Het samentrekken en ontspannen van het hart verloopt volgens een vast patroon.
De sinusknoop geeft een signaal af om samen te trekken. Dit signaal bereikt als eerste de boezems, die dan zullen gaan samentrekken. Het bloed stroomt dan de kamers in. Daarna komt het signaal in de AV-knoop. Deze geeft het signaal met een kleine vertraging door aan de kamers, die op hun beurt samentrekken. Het bloed wordt dan de longslagader en aorta in gepompt. Vervolgens ontspannen eerst de boezems en daarna de kamers weer totdat er een nieuw signaal komt.
Hartritme
Hoe meer signalen de sinusknoop per minuut afgeeft, hoe sneller het hart klopt. De snelheid van je hartslag wordt door het autonome zenuwstelsel bepaald. Dit is het deel van het zenuwstelsel waar je zelf geen invloed op kunt uitoefenen. Het autonome zenuwstelsel zorgt ervoor dat je hartslag bijvoorbeeld omhoog gaat tijdens het sporten. Je lichaam heeft dan meer zuurstofrijk bloed nodig en dus moet je hart het sneller rondpompen. Wanneer je slaapt, heeft je lichaam minder zuurstof nodig en zorgt het autonome zenuwstelsel ervoor dat je hart weer langzamer pompt.
Functie van het hart en de bloedsomloop
Je hart heeft een pompfunctie en daarmee wordt ervoor gezorgd dat je bloeddoor je hele lichaam gaat. Om ervoor te zorgen dat het bloed overal kan komen, is er een uitgebreid netwerk van bloedvaten. Slagaders stromen van het hart af naar alle organen toe. De slagaders vertakken zich en worden steeds kleiner naarmate je verder van het hart af gaat. Op een gegeven moment zijn ze zo klein dat er nog maar één bloedcel doorheen past. Deze hele kleine bloedvaatjes heten haarvaten. Deze haarvaten zorgen ervoor dat zuurstof, CO2, voedingsstoffen en afvalstoffen uitgewisseld kunnen worden met de weefsels waardoor ze lopen. Daarna komen de bloedvaten weer samen in steeds groter wordende aders, die het bloed weer terugbrengen naar het hart.
Je kunt de bloedsomloop in twee delen opsplitsen: de kleine bloedsomloop en de grote bloedsomloop. De kleine bloedsomloop zorgt ervoor dat je bloed CO2 kan afstaan aan de longen en zuurstof kan opnemen. De grote bloedsomloop geeft juist zuurstof af aan je lichaam en neemt CO2 op. De twee bloedsomlopen zijn via het hart met elkaar verbonden.
Grote bloedsomloop
Vanuit de linkerboezem stroomt het bloed naar de linkerkamer en vervolgens via de aorta (grote lichaamsslagader) naar de rest van je lichaam. Via de aderen komt het bloed weer in de onderste en bovenste holle terug in de rechter boezem.

Problemen met het hart
Er zijn verschillende hartziekten. Zo is er bij een hartinfarct een probleem in de doorbloeding van kransslagaders die het hart zelf van zuurstof voorzien. Hieraan gaat meestal angina pectoris (een pijnlijk gevoel op de borst) vooraf. Wanneer je een hartklepafwijking hebt, dan sluit bijvoorbeeld een van de hartkleppen niet meer goed. Er zijn ook aangeboren hartafwijkingen.
Veel mensen hebben wel eens het gevoel dat het hart overslaat. Dit noemen we hartkloppingen. Wanneer dit vaak en langdurig optreedt, dan is er wellicht sprake van een hartritmestoornis.
Je kunt ook een ontsteking aan de hartspier krijgen, of eenhartzakjeontsteking.
Bouw van de longen
Je longen hebben een bijzondere anatomie en bevinden zich in je borstkas en worden omringd door je ribben. Tussen je borstwand en je longen liggen twee longvliezen. Tussen deze twee longvliezen zit een soort ‘glijmiddel’, waardoor de vliezen over elkaar kunnen bewegen. In een gezonde situatie zorgen de vliezen ervoor dat je longen aan je borstkas ‘plakken’. Aan de onderkant van je longen bevindt zich je middenrif (diafragma). Je middenrif is belangrijk bij de ademhaling. Je linker- en rechterlong lijken veel op elkaar, maar zijn wel verschillend. Zo is de linkerlong altijd iets kleiner dan je rechterlong, doordat het hart deze ruimte nodig heeft.
De longen lijken op omgekeerde bomen. Je luchtpijp is de stam van de boom. Daarna splitst je luchtpijp in kleinere takken genaamd bronchiën. Zowel je luchtpijp als je grootste bronchiën hebben kraakbeenringen om te zorgen dat ze open blijven staan en enigszins beschermd zijn. Je bronchiën splitsen zich vervolgens weer verder. De kleinste takjes leiden tot de zogenaamde longblaasjes. Die longblaasjes zijn zakjes met cellen. In deze longblaasjes vindt de gasuitwisseling plaats tussen de ingeademde lucht en je bloed. Deze gasuitwisseling vindt plaats op een oppervlak van de longblaasjes.
Functie van de longen
Je longen hebben als functie om je lichaam te voorzien van zuurstof. Tegelijk met dit proces zorgen ze er ook voor dat er koolstofdioxide uit je bloed verwijderd wordt.
Gasuitwisseling
Lucht die je inademt komt via je mondholte in je luchtpijp. Aan het einde van je luchtpijp kan de ingeademde lucht door verschillende vertakkingen van je longen gestuurd worden. Uiteindelijk komt een deel van de ingeademde lucht aan bij de longblaasjes. Deze ‘zakjes’ hebben een hele dunne wand. Zuurstof uit de ingeademde lucht kan door deze wand in je bloed komen. Tegelijkertijd verdwijnt kooldioxide uit je bloed naar je longen. Hoe werkt dit proces? Van nature zullen zowel zuurstof als kooldioxide zich gelijkmatig verdelen over de beschikbare ruimte. In je longen zit maar een wand van één cel dik tussen je bloedvat en je ingeademde lucht. Het bloedvat maakt deel uit van de zogenaamde kleine bloedsomloop en bevat veel koolstofdioxide en weinig zuurstof. Er is dus een situatie waarbij je ingeademde lucht veel zuurstof en weinig koolstofdioxide bevat en je bloed veel koolstofdioxide en weinig zuurstof. Zuurstof en koolstofdioxide gaan door de wand van je longblaasjes heen om in balans te komen. In een situatie van balans zou er evenveel zuurstof zitten in de adem als in je bloed, maar deze situatie zal nooit plaatsvinden. Je bloed blijft namelijk constant stromen en voert constant zuurstofarm en koolstofdioxiderijk bloed aan. Bovendien blijf je ademen en voert je ademhaling dus constant zuurstof aan en neemt het koolstofdioxide mee.
Ademhaling
Als je inademt, dan trekken je tussenribspieren samen je ribben omhoog, terwijl tegelijkertijd je middenrif (diafragma) omlaag gaat. Je borstholte wordt groter. Doordat de longvliezen je longen als het ware tegen je borstholte geplakt houden, worden de longen automatisch geopend en stroomt er lucht naar binnen. Als je vervolgens uitademt, dan gaan je ribben weer naar binnen, terwijl je diafragma weer omhoog komt. De ruimte in je borstholte wordt kleiner en er wordt lucht naar buiten geblazen. Hoe snel we ademen wordt geregeld door een ademcentrum in de hersenen. Je hersenen meten de hoeveelheid koolzuur in je bloed en zorgen ervoor dat je gaat ademen als de hoeveelheid koolzuur te hoog wordt.
Longvolume
We gebruiken onze longen niet altijd evenveel. Als je rustig een boek zit te lezen, dan heb je minder zuurstof nodig en hoef je minder koolstofdioxide af te voeren. Als je bijvoorbeeld aan het hardlopen bent, dan heb je meer zuurstof nodig. De hoeveelheid lucht die je inademt, noem je het ademvolume. De maximale hoeveelheid lucht die je kunt inademen wordt ook wel je vitale capaciteit genoemd. Je vitale capaciteit hangt erg af van je gezondheid, je gewicht en je lichamelijke conditie. Roken kan je vitale capaciteit verkleinen.
Hoe hard je ook je best doet, je kunt nooit je hele longinhoud uitademen, er blijft altijd lucht over. Deze lucht heet luchtresidu. Als je inademt, zal verder niet alle ingeademde lucht je longen bereiken. een deel van de ingeademde lucht blijft hangen in je luchtpijp en je mondholte en is dus niet betrokken bij de gasuitwisseling.
Problemen met de longen
Als gevolg van een gaatje in het longvlies kun je ingeklapte longen krijgen, we noemen dit ook wel een klaplong. Als je een ontsteking hebt, of bijvoorbeeld wanneer je last hebt van hartfalen kan er vocht achter de longen ontstaan. Dit zorgt voor kortademigheid of benauwdheid.
Een ontsteking in de longen noem je een longontsteking. Een veel voorkomende verwekker van de longontsteking is de bacterie Streptococcus Pneumoniae. Longontsteking kan ontstaan wanneer je moeilijk kunt hoesten, bijvoorbeeld na een ribbreuk of een operatie kan hoesten pijnlijk zijn.
Wanneer een kwaadaardige tumor in de longen groeit, spreken we van longkanker. Longkanker is een belangrijke doodsoorzaak in Nederland en wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door roken.

Bouw van je lever
Je lever zit rechtsboven in je buikholte, naast je maag. De bovenkant van je lever ligt tegen je middenrif (diafragma) aan. Je lever is verder een groot orgaan - het weegt zo'n anderhalve kilo - dat verdeeld is in twee leverkwabben. Een grote rechter- en een kleinere linkerkwab.
Je lever bestaat uit zogenaamde celformaties die ook wel kwabjes genoemd worden. Ieder kwabje wordt omringd door aftakkingen van je bloedvaten en de galbuis. In iedere kwab bevinden zich gespecialiseerde cellen die de verschillende functies van de lever uit kunnen oefenen.
Functie van je lever
Je lever is een belangrijk orgaan. Zonder kun je niet leven. Zo heeft je lever de volgende belangrijke functies:
-
Vorming van gal. De lever vormt gal, wat wordt opgeslagen in de galblaas. Als je vet eet, dan trekt je galblaas samen om zo de gal in jedunne darm los te laten. De galvloeistof zorgt in de dunne darm voor een goede afbraak van de vetten.
-
Koolhydraatstofwisseling. In het voedsel dat je eet, zitten onder andere suikers. Deze suikers zijn niet allemaal direct nodig. De suikers worden daarom naar je lever getransporteerd waar het overschot opgeslagen wordt als glycogeen. Glycogeen kan tijdens inspanning (bijvoorbeeld tijdens sporten) weer omgezet worden naar suikers.
-
Eiwitstofwisseling. Bij de vertering van je voedsel ontstaan aminozuren. Deze aminozuren worden uit je darm in de bloedvaten opgenomen en getransporteerd naar de lever. De lever kan van deze aminozuren nieuwe eiwitten maken. Deze eiwitten kunnen vervolgens weer door je lichaam gebruikt worden.
-
Vetstofwisseling. Bij de vertering van je voedsel komen naast aminozuren ook vetzuren vrij. Je kunt verzadigde of onverzadigde vetzuren hebben. De onverzadigde vetzuren kunnen weer gebruikt worden in je stofwisseling of als brandstof. Je lever kan verzadigde vetzuren omzetten naar onverzadigde vetzuren.
-
Ontgiften en reinigen. In je dagelijkse leven kunnen veel schadelijke stoffen in je lichaam terecht komen. Niet alleen door alcohol drinken, maar ook door het gebruik van medicijnen. Je lever kan deze schadelijke stoffen onschadelijk maken en vervolgens afvoeren via de galvloeistof of urine.
-
Opslag. Behalve glycogeen (zie koolhydraatstofwisseling) kunnen ook andere stoffen (tijdelijk) opgeslagen worden in je lever. De lever laat ze vervolgens los als je lichaam ze nodig heeft. Bijvoorbeeld:
-
-
Vetten.
-
Minozuren.
-
Vitamines.
-
Mineralen.
-
Werking van je lever
Om al deze verschillende functies uit te kunnen oefenen zijn er twee afzonderlijke systemen aanwezig in je lever:
-
Het bloedvatsysteem.
-
Het galgangsysteem.
Het bloedvatsysteem
In je lever zit heel veel bloed. Dit bloed komt binnen via de poortader. Deze poortader brengt bloed binnen dat afkomstig is van je darmstelsel. Alle voedingsstoffen die in je darmstelsel in je bloed zijn opgenomen kunnen vervolgens in je lever worden opgenomen. De levercellen kunnen ze vervolgens omzetten, bewaren of weer afgeven aan je bloedvaten.
Het galgangsysteem
De lever maakt gal aan. Om deze gal vervolgens af te kunnen voeren, zitten er in je lever veel galkanaaltjes en iets grotere galwegen. Gal die aangemaakt is worden via deze kanaaltjes en galwegen afgevoerd naar de galblaas.
Herstellend vermogen
Je lever is een belangrijk orgaan, maar het is ook een bijzonder orgaan. Hij is namelijk in staat om weer aan te groeien en uit te groeien tot een volledige lever als deze gedeeltelijk verwijderd is. Het is dan wel belangrijk dat het overblijvende deel van je lever gezond is. Je lever kan bovendien nog heel lang zijn werk blijven doen, als een deel ervan (bijvoorbeeld door ziekte) niet meer functioneert. De lever heeft dus een enorme reservecapaciteit.
Problemen met de lever
Leververvetting, men spreekt ook wel van een ‘vette lever’ is een ziekte van de lever die optreedt als de vetstofwisseling verstoord raakt. Je lever kan vergroot raken of opzetten wanneer je een leverontsteking, ook wel hepatitis genaamd, hebt. Als gevolg van een leverontsteking, een vergiftiging of overmatig alcoholgebruik kan levercirrose (verlittekening van leverweefsel) ontstaan. Wanneer een kwaadaardig gezwel in je lever groeit, heb je leverkanker.
Functie van de maag
Je maag is onderdeel van het spijsverteringsstelsel en heeft twee verschillende functies. Namelijk een functie in de vertering van je voedsel, maar ook in de afweer tegen micro-organismen. De maag maakt je voedsel fijner door het te kneden en er wordt ook een begin gemaakt in de vertering van eiwitten en vetten. Daarnaast doodt het bacteriën die met het voedsel mee je lichaam in komen.
Werking van de maag
Als je een hap eten hebt doorgeslikt, belandt deze via je slokdarm in je maag. Hier wordt het voedsel gekneed tot het klein genoeg is om door te stromen naar je darmen.
Je maag maakt maagsap. Dit sap bevat maagzuur en enzymen die helpen bij de vertering van voedsel:
Maagzuur
Maagzuur is nodig voor de vertering van voedingstoffen, maar ook voor de afweer tegen indringers. Veel bacteriën die je via je voedsel binnenkrijgt, overleven de maag niet vanwege het zure milieu waar ze niet tegen kunnen. De pH in je maag ligt tussen de 1.2 en 3.0, wat erg zuur is.
Enzymen
In je maag begint de vertering van eiwitten en vetten. Je maag maakt onder andere het enzym pepsinogeen, dit wordt door maagzuur omgezet in pepsine. Pepsine maakt een begin aan de vertering van eiwitten door de lange ketens van aminozuren, waaruit eiwitten zijn opgebouwd, te splitsen. Daarnaast maakt je maag ook lipase aan, dat is het enzym dat vet verteert. Dit gebeurt in de maag echter maar in kleine hoeveelheden. De vertering van zowel eiwitten als vetten wordt voortgezet in de twaalfvingerige darm en de dunne darm.
Er zit een sluitspier tussen de maag en de darmen. Nadat je voedsel ongeveer drie uur in je maag heeft gezeten, geeft dit orgaan het voedsel, in kleine beetjes tegelijk, door aan je darmen. Als je erg vet hebt gegeten, dan doet je maag er langer over voordat het voedsel aan de darmen wordt doorgegeven.
Hormonen
Je maag maakt ook hormonen aan. Namelijk:
-
Ghreline: een eetlustopwekker. Dit hormoon stimuleert de voedselinname.
-
Gastrine: een hormoon dat de productie van maagzuur stimuleert.
Problemen met de maag
Er zijn verschillende maagaandoeningen. Zo is er de maagzweer die meestal veroorzaakt wordt door de bacterie Helicobacter pylori. En de maag-darmontsteking die vaak veroorzaakt wordt door bijvoorbeeld een voedselvergiftiging. Maar de meest voorkomende maagklacht is reflux, ook wel brandend maagzuur genoemd. Zeldzamer is maagkanker, waarbij een kwaadaardig gezwel in de maag groeit.
Verder kun je last hebben van maagslijmvliesirritatie of een maagportiervernauwing.

Darmen
Bouw van de darmen
De darmen zijn onderdeel van je spijsverteringskanaal. Wanneer je voedsel je maag gepasseerd is, komt het in de dunne darm terecht. De dunne darm heeft een lengte van ongeveer 6 meter en bestaat uit:
-
De twaalfvingerige darm, die ook wel duodenum wordt genoemd. Deze is 25 centimeter lang.
-
De nuchtere darm, die ook wel jejunum wordt genoemd. Deze is twee meter lang.
-
De kronkeldarm, die ook wel ileum wordt genoemd. Deze is drie meter lang.
Na de dunne darm volgt de dikke darm, ook wel colon genoemd. Onderaan het begin van de dikke darm hangt nog een dun aanhangsel. Dit is de blindedarm. Na de dikke darm volgt de endeldarm ofwel rectum. Helemaal onderaan zit je anus, de plek waar de ontlasting je lichaam verlaat.
Bouw van de dunne darm
De wand van de dunne darm heeft een complexe anatomie en bestaat uit drie lagen, namelijk:
-
Een dubbele spierlaag die ervoor zorgt dat de darm het voedsel kan voortbewegen.
-
Een laag bindweefsel.
-
Een laag slijmvlies.
Het slijmvlies van de dunne darm is de binnenste laag. Deze laag is sterk geplooid en heeft ook nog heel veel kleine uitsteeksels (darmvlokken of villi). Hierdoor is het totale oppervlakte van de dunne darm erg groot, namelijk 150 tot 200 vierkante meter. In de slijmvlieslaag van de darm liggen ook kleine klieren die darmsappen produceren. Deze sappen bevatten onder andere verteringsenzymen.
Bouw van de dikke darm
De wand van de dikke darm heeft dezelfde drie lagen als de dunne darm. Echter, de slijmvlieslaag van de dikke darm is niet zo geplooid als die van de dunne darm. De dikke darm is groter in diameter en is een stuk korter dan de dunne darm. De dikke darm is namelijk één meter lang.
Functie van de darmen
Je darmen spelen een belangrijke rol bij de spijsvertering. Hieronder wordt per onderdeel van het darmstelsel de functie besproken.
Dunne darm
De functie van de dunne darm is het verteren van voedsel en het opnemen van voedingstoffen uit je voedsel. Dit doet hij door verteringssappen aan het voedsel toe te voegen. Met zijn dubbele spierlaag kneedt de dunne darm het voedsel waardoor het goed mengt met de verteringssappen. En op deze manier stuwt je darm de voedselbrij ook voort in de richting van de dikke darm (peristaltische bewegingen). Het enorme oppervlakte van de dunne darm zorgt voor de grote opnamecapaciteit van voedingstoffen. Voedsel verblijft ongeveer vier tot acht uur in de dunne darm. Het voedsel wat onverteerbaar is en dus overblijft, komt in de dikke darm terecht.
Dikke darm
Wanneer de voedselresten in de dikke darm aankomen zijn de voedingstoffen er al uitgehaald door de dunne darm. Er zit nog wel veel vocht in de voedselbrij. De functie van je dikke darm is het onttrekken van vocht aan de ontlasting. Ook de dikke darm stuwt de voedselbrij, we spreken inmiddels van ontlasting, voort middels peristaltische bewegingen. Deze bewegingen worden versterkt door eten. Daarom is het eten van een ontbijt zo belangrijk. Door ’s ochtends wat te eten wordt de dikke darm in beweging gezet en de spijsvertering geactiveerd.
Endeldarm
De endeldarm vormt de opslagplek voor de ontlasting totdat deze vol zit. Als je endeldarm vol zit, gaat er een seintje naar je hersenen waardoor je aandrang krijgt om naar het toilet te gaan. De ontlasting verblijft ongeveer 24 uur in je endeldarm voordat je het uitpoept.
Anus
Je ontlasting verlaat je lichaam via je anus. Je anus bestaat uit kringspieren die ervoor zorgen dat je endeldarm afgesloten is. Je anus vormt een barrière voor ziekteverwekkers die in je endeldarm klachten kunnen veroorzaken, maar bovendien zorgt je anus ervoor dat lucht en ontlasting je lichaam kan verlaten.
Werking van de darmen
Vertering en opname van voedingstoffen
De twaalfvingerige darm en de dunne darm zorgen voor de voedselvertering. Hiervoor hebben ze verteringssappen nodig. Je lever maakt galvloeistof aan en je alvleesklier maakt alvleeskliersap. Het gal en het alvleeskliersap komen samen in de twaalfvingerige darm. Het gal zorgt ervoor dat vetdruppeltjes in nog kleinere druppeltjes uiteenvallen, waardoor ze gemakkelijker te verteren zijn door de sappen van de alvleesklier. Het alvleeskliersap zorgt voor de vertering van vetten, suikers en eiwitten.
Door de vertering van voedsel komen allerlei bruikbare voedingstoffen vrij. Deze eiwitten, vetten, suikers, vitamines en mineralen worden opgenomen in je lichaam via de wand van de dunne darm, en met name in de nuchtere darm. Vitamine B12 is een uitzondering, dit kan alleen door de kronkeldarm worden opgenomen.
Als de voedingstoffen door je darmwand zijn opgenomen, worden ze via je bloed en je lymfevocht naar je lever vervoerd. Je lever maakt er bruikbare stoffen van die lichaamscellen kunnen gebruiken als bouwstof en energie.
Indikken van ontlasting
De voedselbrij die vanuit de dunne darm de dikke darm binnenkomt is nog zo dun als water. De dikke darm trekt het water en de zouten die nog in de brij zitten eruit. De onverteerde voedselresten die in de voedselbrij zitten worden in de dikke darm verwerkt door de vele bacteriën die zich hier bevinden. De stoffen die vrijkomen bij dit proces stimuleren de dikke darm om te bewegen, maar ze zorgen er ook voor dat er gassen ontstaan, met het gevolg dat je wel eens een windje moet laten.
Per dag verlaat ongeveer 100 tot 150 gram ontlasting je lichaam. Ontlasting bestaat uit voedselresten die niet te verteren zijn, dode cellen afkomstig van de darmwand, galkleurstof, slijm en nog wat overgebleven water en zouten.
Problemen met de darmen
Er zijn verschillende aandoeningen die gepaard gaan met darmklachten. Zo kan eenvoedselvergiftiging of een maag-darmontsteking voor diarree zorgen. Je kunt last hebben vanwinderigheid.
Een darmperforatie of een darmafsluiting kan ontstaan ten gevolge van een ontsteking in de darm. Het zijn bijvoorbeeld mogelijke complicaties van een chronische darmziekte de ziekte van Crohn. Crohn kan in je hele darmstelsel voorkomen. Een andere chronische ontstekingsziekte van de darm kan alleen in de dikke darm voorkomen, namelijk colitis ulcerosa.
Het prikkelbare darm syndroom wordt ook wel spastisch colon genoemd. Het prikkelbare darm syndroom is onschuldig maar kan erg hinderlijk zijn doordat het buikpijn veroorzaakt.
Je spreekt van darmkanker wanneer een kwaadaardige tumor in je darm groeit.

Nieren en urinewegen
Bouw en ligging van de nieren en urinewegen
Je nieren zijn twee boonvormige organen die hoog achter in de buiktholte liggen, achter het buikvlies. De linkernier ligt achter de alvleesklier en de rechternier ligt achter de lever en de twaalfvingerige darm. Je nieren liggen aan de rugzijde van je lichaam en worden bedekt door de onderste ribben. Iedere nier is ongeveer twaalf centimeter lang en weegt 160 gram.
Via de nierslagaders komt je bloed in de nieren aan. De nieren hebben een complexe anatomie en bestaan uit drie delen. De buitenste laag is de nierschors. Hierin liggen honderdduizenden nefronen. Dit zijn de structuren die de zuivering van het bloed realiseren.
Ieder nefron bestaat uit een lange buis en een kluwen van zeer kleine bloedvaten, de glomerulus. Hier komt het bloed dat gefilterd moet worden binnen. Omdat de vaatjes in de glomerulus zo klein zijn en doorlaatbaar, werken ze als een filter.
Om de glomerulus ligt het kapsel van Bowman. Het gefilterde komt in dit kapsel terecht en noemen we de voorurine.
Onder de nierschors ligt het niermerg. Hierin liggen verzamelbuisjes die de urine vanuit de kapsels van Bowman naar de nierbekken brengen. Van hieruit wordt de urine via de urineleiders naar jeblaas gebracht. Daar wordt de urine opgeslagen, tot het uitgescheiden wordt via de urinebuis. De urinebuis heeft een kringspier, zodat je zelf kunt controleren wanneer je de urine uitscheidt.
Functie van de nieren en urinewegen
Je nieren hebben verschillende functies. Hieronder worden kort de belangrijksten besproken:
Filteren van afvalstoffen
Je nieren filteren afvalstoffen uit je bloed die samen met water je urine vormen. Via de urineleider komt de urine in je blaas terecht, waarna je het uit kunt plassen. Stoffen die nuttig zijn voor het lichaam worden via je nierader terug in je bloed gebracht. Op deze manier helpen de nieren de samenstelling van je bloed constant te houden.
De afvalstoffen die door je nieren uit je bloed worden verwijderd, bestaan uit afbraakproducten van de lever, overbodige en overtollige stoffen. Afbraakproducten uit je lever zijn bijvoorbeeld ureum, een afbraakproduct van eiwitten, of afbraakproducten van alcohol en medicijnen. Overbodige stoffen zijn bijvoorbeeld kleurstoffen uit voedingsmiddelen. Wanneer je te veel vitaminen of zouten binnenkrijgt, filteren je nieren deze overtollige stoffen ook uit je bloed.
Vochtregulatie
Je nieren berekenen hoeveel vocht je lichaam nodig heeft.
Bloeddrukregulatie
De nieren spelen een rol bij het reguleren van je bloeddruk.
Verkalking van botten
Ook spelen de nieren een belangrijke rol bij de verkalking van je botten.
Aanmaak van rode bloedcellen
De nieren zorgen samen met je beenmerg voor de aanmaak van rode bloedcellen.
Werking van de nieren en urinewegen
Filtering van afvalstoffen
Per minuut wordt een liter bloed gefilterd door je nieren. Filtratie treedt op door de hoge druk in de glomurulus, die het vocht en afvalstoffen uit het bloed door het kapsel van Bowman perst. Dit kapsel kan water en kleine opgeloste stoffen doorlaten, maar geen bloedcellen of grote moleculen. Datgene dat gefilterd is bevat dus uiteindelijk zouten, glucose, aminozuren, vitaminen en andere kleine moleculen. Deze stoffen zullen uiteindelijk in dezelfde concentraties moeten voorkomen in het filtraat als in het bloed. Om dit te voor elkaar te krijgen kan extra water worden opgenomen door het bloed of juist worden uitgescheiden. Ook afvalstoffen kunnen op deze manier worden uitgescheiden.
Alles wat uit het bloed is gehaald, wordt opgeslagen in het nierbekken. Van hieruit kan het via de urineleiders naar je urineblaas worden gebracht. Hier wordt het opgeslagen totdat je naar de wc gaat.
Vochtregulatie
De hypothalamus (een hersendeel) meet constant of er nog voldoende vocht in je lichaam zit. Als dit niet het geval is, geeft de hypothalamus het antidiuretisch hormoon (ADH) af. Vervolgens krijg je dorst. Daarnaast regelt het ADH de doorlaatbaarheid van het kapsel van Bowman, zodat er meer water wordt teruggenomen in de nefronen. Op deze manier word je urine geconcentreerder en verlies je zo min mogelijk water. Wanneer je genoeg of te veel vocht hebt, maken je nieren minder geconcentreerde urine. Op deze manier raak je meer vocht kwijt.
Bloeddrukregulatie
Wanneer je bloeddruk afneemt, geeft een speciaal weefsel in de nieren het enzym renine af. Renine zorgt ervoor dat een bepaald hormoon, angiotensine II, wordt aangemaakt. Dit hormoon zorgt ervoor dat je bloeddruk omhoog gaat door bloedvaatjes in je lichaam te vernauwen. Daarnaast zorgt het ervoor dat je bijnieren ook een hormoon gaan aanmaken, namelijk aldosteron. Dit hormoon zorgt voor opname van zouten en water naar je bloed, waardoor je bloedvolume en als gevolg daarvan je bloeddruk toenemen.
Verkalking van botten
De nieren spelen een belangrijke rol bij de activering van vitamine D. Vitamine D is verantwoordelijk voor de afzetting van kalk in je botten.
Aanmaak van rode bloedcellen
De rode bloedcellen transporteren zuurstof door je lichaam. Wanneer er niet voldoende zuurstof naar verschillende weefsels in je lichaam gaat, produceren je nieren het hormoon erytropoëtine (EPO). Dit hormoon stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg. Wanneer er te veel zuurstof vervoerd wordt, stoppen je nieren met de aanmaak van EPO.
Problemen met de nieren en urinewegen
Er zijn verschillende aandoeningen aan de nieren en de urinewegen. Zo kun je eennierbekkenontsteking krijgen, die vaak het gevolg is van een opgestegen urineweginfectie. Een infectie van de lagere urinewegen is een blaasontsteking. Ook je nieren zelf kunnen ontstoken raken, je hebt dan een nierontsteking. Een niervergroting kan ontstaan als gevolg van een cyste in de nier, nierkanker of nierstenen.
Het nefrotisch syndroom is een aandoening waarbij je nieren je bloed niet goed filteren. Eenhoefijzernier is een aangeboren afwijking aan de nieren. Bij een hoefijzernier zijn de nieren aan de onderkant met elkaar vergroeit. Als je last hebt van nierfalen, dan werken je nieren niet meer goed. En wanneer je een niervergiftiging hebt, hoopt ureum zich op in je lichaam waardoor je klachten krijgt.

Alvleesklier
Bouw en ligging van de alvleesklier
De alvleesklier, ook wel pancreas genoemd, bevindt zich boven in je buikholte, onder de lever en achter de maag.
Het dunne uiteinde aan de linkerkant van de alvleesklier noem je de staart. Het dikste deel aan de rechterkant noem je de kop. Van de kop naar de staart loopt de alvleesklierbuis. Dit is een afvoergang die de pancreassappen, die de alvleesklier maakt, naar de twaalfvingerige darm afvoert. Een kleinere afvoergang, de tweede alvleesklierbuis, vervoert ook pancreassap naar de twaalfvingerige darm.
De meeste cellen uit je alvleesklier produceren pancreassap. Deze cellen vormen sapproducerende blaasjes die je accini noemt. Andere cellen uit de alvleesklier produceren hormonen. Deze cellen liggen in groepjes en worden de eilandjes van Langerhans genoemd
Functie van de alvleesklier
Spijsvertering
Een belangrijke functie van de alvleesklier is de productie van pancreassap. Dit bevat enzymen die helpen bij de vertering van eiwitten in het spijsverteringsstelsel. Daarnaast zorgen de basische stoffen uit het sap ervoor dat de zure maaginhoud geneutraliseerd wordt, wanneer dit de darm binnenkomt. Hierdoor is de pH van de darminhoud een stuk hoger dan de inhoud van de maag. Dit betekent dat de darminhoud minder zuur is.
Glucosespiegel
De alvleesklier produceert twee hormonen die belangrijk zijn voor de stofwisseling van suikers en koolhydraten, namelijk glucagon en insuline. Deze hormonen regelen je glucosespiegel (bloedsuikerspiegel). Glucagon en insuline worden geproduceerd in de eilandjes van Langerhans.
Werking van de alvleesklier
Pancreassap
Het pancreassap bevat basische stoffen welke de zure voedselbrij neutraliseren die vanuit je maag in de twaalfvingerige darm komt. Daarnaast bevat het sap enzymen die eiwitten helpen afbreken.
Glucagon en insuline
Wij halen onze energie uit voedsel. Belangrijke voedingsstoffen zijn koolhydraten, vetten en eiwitten. Deze voedingsstoffen worden tijdens je vertering onder andere omgezet in glucose.
Dit komt vervolgens vanuit je spijsverteringsstelsel in je bloed terecht. Je bloedsuikerspiegel stijgt dan. Het is van belang dat je glucosespiegel altijd tussen de 4 en 8 milimol/liter ligt. Hier zorgen de hormonen glucagon en insuline voor.
Een stijgende glucosespiegel is een signaal voor de alvleesklier om insuline af te geven aan het bloed. Insuline zorgt ervoor dat je lichaamscellen glucose uit je bloed gaan opnemen. De glucosedeeltjes worden aan elkaar gekoppeld en vormen zo lange ketens. Deze ketens noem je glycogeen. Glycogeen kan vervolgens worden opgeslagen in de lever en in de spieren, als energiereserve. Je glucosespiegel daalt weer. Onder andere insuline zorgt er ook voor dat je geen hongergevoel meer hebt.
Wanneer je een tijdje niets gegeten hebt, daalt je glucosespiegel. Je hebt nieuwe energie nodig. Je alvleesklier geeft dan het hormoon glucagon af aan het bloed. Dit hormoon zorgt ervoor dat het glycogeen in de lever wordt afgebroken tot glucose en afgegeven aan het bloed. Je glucosespiegel stijgt.
Omdat glucagon en insuline een tegengestelde functie hebben, zorgen ze er samen voor dat de glucosespiegel in balans is.
Als de alvleesklier geen insuline aanmaakt, dan wordt de suikerspiegel in je bloed te hoog. Je hebt dan diabetes mellitus type 1. Maakt de alvleesklier te weinig insuline aan of reageert het lichaam er onvoldoende op, dan heb je diabetes type 2.
Problemen met de alvleesklier
Er zijn verschillende aandoeningen aan de alvleesklier. Bij diabetes mellitus type 1 is de insulineproductie in de alvleesklier niet normaal. Je kunt een (chronische) alvleesklierontstekingkrijgen en er kan ook alvleesklierkanker ontstaan.

Dit is een paragraaf. Klik hier om uw eigen tekst toe te voegen.